|
||||||||||||||||||
RBVIhoofdstuk vers HSV (TR) Hij wilde echter niet, maar ging heen en wierp hem in de gevangenis, totdat hij de schuld betaald zou hebben. NBV (NA27) Maar hij wilde daar niet van weten, integendeel, hij liet hem gevangenzetten tot hij de hele schuld zou hebben afbetaald. NBG51 (N(A)) Doch hij wilde niet, maar ging heen en zette hem gevangen, totdat hij het verschuldigde zou betaald hebben. NW (WH) Hij wilde echter niet, maar ging heen en liet hem in de gevangenis werpen totdat hij terugbetaald zou hebben wat hij schuldig was. RBV (BZ+) Maar dat wilde hij niet, maar hij ging heen, [en liet] hem in een gevangenis werpen, totdat hij terugbetaald zou hebben wat hij verschuldigd was. RBVI (BZ+) dat maar niet wilde hij maar hij ging heen werpen hem in een gevangenis totdat wat hij terugbetaald zou hebben - verschuldigd was dat   ο o G3588.. gebruikte vertalingende(2553), het(619), van de(454), -(244), die(177), van het(62), tot de(61), wat(48), wie(42), aan de(38), dat(27), DIE(26), voor de(24), met de(21), op de(10), van die(9), Die(8), van(6), voor het(6), de toe(5), dan de(5), {tijdens} de(5), aan die(5), deze(5), tot die(5), dit(4), aan het(4), bij de(3), onder de(2), in de(2), tot(2), aan(2), tot het(2), door de(2), voor wie(2), met het(2), {in} de(2), naar de(2), {iemand}(1), {op} de(1), {dat}(1), {wie}(1), over de(1), {met} de(1), {uit} de(1), Wat(1), van wie(1), voor die(1), De(1), {sommigen}(1), op het(1), {naar} de(1), DE(1), dan het(1), aan wie(1), {van} de(1), {voor} het(1) de.. G3588de (van/tot) het, die, dat, dit, wie, wat T-NSM m ev lw nom.. woordvormmannelijk enkelvoud lidwoord nominatief de.. gebruikte vertalingende(552), -(88), die(42), het(39), wie(36), DIE(9), Die(6), wat(4), dat(3), deze(1), {van} de(1), De(1), DE(1) maar   δε de G1161.. gebruikte vertalingenmaar(323), en(204), toen(84), nu(65), ook(9), terwijl(8), -(7), bovendien(5), dan(1) maar.. G1161maar en, toen, nu, terwijl, ook, bovendien, - CONJ vw-s.. woordvormvoegwoord-samenvoeging maar.. gebruikte vertalingenmaar(311), en(202), toen(84), nu(64), ook(9), terwijl(8), -(7), bovendien(5), dan(1) niet   ουκ ouk G3756.. gebruikte vertalingenniet(256), geen(45), geens(13), zeker(12), nee(4), ?(1), -(1), {alleen}(1), niet{s}(1) niet.. G3756niet geen, geens[zins], zeker [niet], nee, niet{s} PRT-N prt-neg.. woordvormpartikel-negatief niet.. gebruikte vertalingenniet(145), geen(21), -(1), ?(1), nee(1), {alleen}(1), niet{s}(1), geens(1) wilde hij   ηθελεν èthelen G2309.. gebruikte vertalingenwil(11), wilde(7), willen jullie(7), u wilt(4), wilt u(4), zij wilden(4), Ik wil(4), ik wil(3), jullie willen(3), wij willen(2), IK wil(2), U wilt(2), hij wilde(2), U het wilt(1), HIJ behagen in heeft(1), Ik wil het(1), Hij wilde(1), willen(1), wilt U(1), zij wilde(1), wilt(1), wilde hij(1), zij willen(1), heb IK willen(1), jullie hebben gewild(1) G5707..gebruikte vertalingenzeiden(14), Hij zei(9), zei(8), zij zeiden(5), zei Hij(5), wilde(4), zeiden zij(4), Hij sprak(3), vroeg Hij(3), Hij gaf(3), riepen(3), had(3), zochten(3), hij zei(3), vroegen(3), gaf onderwijs(3), hadden zij(2), hij smeekte(2), verwonderden(2), vroeg(2), zij wilden(2), sloegen(2), volgde(2), lasterden(2), zij zwegen(2), zij zochten(2), bedienden(2), spreidden uit(2), hield(2), Hij vroeg(2), gaf te drinken(2), berispten(2), verweten(2), zij brachten naar(2), hij had(2), had gezegd(2), hij betoonde eer(2), sprak Hij(2), kapten(2), zij zei(2), bracht voort(2), trok rond door(2), smeekten(2), zij riepen(2), smeekte(2), zij hadden gelegenheid(1), HIj onderwees(1), verwonderd(1), Hij wilde(1), zij begrepen niet(1), gaf Hij onderwijs(1), riep hij(1), zegende(1), waren gevolgd(1), hij luisterde(1), zij hoorden(1), zij legden(1), waren(1), zij hadden(1), zij verkondigden(1), hij sprak(1), zagen(1), hadden bediend(1), zei hij(1), zij vroegen(1), zij smeekten(1), hij volgde(1), zij vroeg(1), zij gaven(1), hij wist(1), een vals getuigenis aflegden(1), legden een vals getuigenis af(1), zij sloegen(1), zij vonden er(1), deed(1), liet hij vrij(1), beschuldigden(1), begon te wenen(1), {brachten}(1), bevroeg(1), Hij zweeg(1), volgde van nabij(1), spuwden(1), eer te betonen(1), had de moed(1), zij {vonden}(1), Hij begon te onderwijzen(1), Hij liet toe(1), luisterde(1), Hij zag(1), zij slachten(1), deed hij(1), hij zocht(1), zij had(1), wierpen(1), hoorden(1), legde Hij uit(1), te bespotten(1), hij wilde(1), zweeg(1), zocht hij(1), hield tegen(1), bewaakten(1), hij verkondingde(1), Hij gaf onderwijs(1), was(1), liet toe(1), brachten zij(1), zij bediende(1), vielen in slaap(1), {die} hielden(1), zij lachten uit(1), ging voor uit(1), lag te slapen(1), bediende(1), eer betonen(1), het had(1), zij hielden(1), wilde hij(1), zij klagen(1), te wurgen(1), schuldig was(1), verzochten(1), zij hielden nauwlettend in de gaten(1), hielden zij(1), ging lopen(1), Hij verwonderde(1), lachten zij uit(1), zij drongen samen op(1), Hij had gezegd(1), Hij trok rond(1), gaf(1), genazen(1), koesterde wrok(1), wreven in(1), zij wierpen uit(1), verkondigden(1), kon(1), zij wilde(1), viel neer(1), vielen zij neer(1), zag{en}(1), hadden(1), Hij deed(1), riep(1), gelastte Hij streng(1), hij had gemeenschap met(1), droeg(1), Hij onderwees(1), sprak(1), lette op(1) willen.. G2309willen wensen*, behagen in hebben, begeren V-IAI-3S ev ww act.. woordvormenkelvoud werkwoord actief (hij/zij/het) wilde.. gebruikte vertalingenwilde(4), Hij wilde(1), hij wilde(1), wilde hij(1), zij wilde(1) maar BZ_WH_NA27_W- αλλα alla G235.. gebruikte vertalingenmaar(72), daarentegen(3), {echter}(1), {dan}(1), niettemin(1) maar.. G235maar daarentegen, niettemin CONJ vw-s.. woordvormvoegwoord-samenvoeging maar.. gebruikte vertalingenmaar(42), {dan}(1), niettemin(1), daarentegen(1) hij ging heen   απελθων apelthòn G565.. gebruikte vertalingenging(5), ging heen(3), hij ging heen(3), gaan(2), zij gaan(2), ging hij weg(2), gingen(2), Hij ging(2), ging weg(2), ging Hij(2), zij gingen(2), zij kwamen(2), ga(2), hij ging weg(1), gingen zij(1), zij moeten gaan(1), vertrokken(1), ging Hij heen(1), {verdween}(1), zij ging(1), vertrok(1), zullen gaan(1), moeten wij gaan(1), om te weg gaan(1), te komen(1), zij gingen erheen(1), om te gaan(1), erheen gaan(1), weg te gaan(1), heen gaat(1), ging voort(1), te gaan(1), heen ging(1), {zij} weggaan(1), gingen zij weg(1), gingen heen(1), hij ging(1), heen te gaan(1), ging verder(1), heengingen(1) G5631..gebruikte vertalingenzag(14), zagen(11), kwam(10), Hij nam(6), kwamen(6), nam(5), zij kwamen(5), had ontvangen(5), zij zagen(5), kom(4), gingen(4), Hij zag(4), kwamen naar(4), stapte(4), ging weg(4), kwam naar(4), hij zag(4), zij lieten achter(4), namen(3), ging heen(3), Hij kwam(3), zij grepen(3), kwamen naar toe(3), zij gingen(3), viel neer(3), zij kwam(3), merkte op(3), hij ging heen(2), ging(2), er kwamen(2), merkte(2), Hij was gegaan verder(2), herkenden(2), vertrok(2), Hij liet achter(2), zij gaan(2), Hij stond op(2), stond op(2), uit ging(2), ging naar(2), hij komt(2), was gekomen(2), Hij stapte(2), zij verlieten(2), komt(2), kwam naderbij(2), zij vertrokken(2), zij ging(2), binnenkwam(2), er kwam naar(2), rende(2), {stak op}(2), ging hij er op uit(2), gingen weg(2), wist(2), Hij verliet(2), gaan(2), stond Hij op(2), hij nam(2), was gegaan(2), bleef staan(2), zij ging uit(1), kwam binnen(1), Hij oplegde(1), zij gingen heen(1), binnenkomen(1), waren gegaan(1), Hij ging naar(1), zij vonden(1), kwam Hij binnen(1), Hij verder liep(1), zij hadden ontvangen(1), lieten zij achter(1), Hij gezegd had(1), hij was weggegaan(1), was {geworden}(1), er was uitgegaan(1), Hij naar binnen ging(1), had geleden(1), hadden gezien(1), waren afgedaald(1), gingen uit(1), Hij stuurde weg(1), weggegaan was(1), gaf(1), ging Hij(1), Hij sprak(1), achterliet(1), kwam er(1), binnen gegaan was(1), zij gingen naar buiten(1), zij lieten begaan(1), gekomen was(1), ging hij naar(1), doordrong(1), -(1), waren opgegaan met(1), zij zag(1), op stond(1), nam af(1), hij verliet achter(1), stonden er op(1), gekomen(1), zij waren gegaan(1), jullie laten na(1), ging binnen(1), hij te weten was gekomen(1), zij liepen rond(1), uit gingen(1), zij te weten waren gekomen(1), nam Hij(1), gegeten(1), gegeten hadden(1), legde op(1), rennen er naar(1), Hij nam bij(1), wierp hij af(1), Hij was opgetaan(1), binnengegaan was(1), zijn gekomen(1), keek aan(1), moeten wij gaan(1), goot(1), vertelde(1), erheen gaan(1), had laten weggaan(1), zij gaan naar binnen(1), Hij vertrok(1), overgeleverd heeft(1), vindt(1), vond(1), hij had gevonden(1), kwam naar toe(1), Hij ging(1), kwamen zij(1), in stapten(1), heen ging(1), bijeenbracht(1), zij weggingen(1), ging Hij naar(1), Hij liep verder(1), afdaalde(1), verliet(1), U neervalt(1), kan komen(1), zij vielen neer(1), instapte(1), gingen naar toe(1), er kwam(1), naderde(1), hij stond op(1), gegeven had(1), zij gingen uit(1), doorzag(1), gekomen waren(1), neem(1), hij kwam er(1), kwamen er(1), kwamen dichterbij(1), verlieten(1), grijpen(1), sprak(1), kwamen zij naderbij(1), hij ging naar(1), ik heb overgeleverd(1), daalde neer(1), gingen zij naar(1), kunnen komen(1), gingen zij(1), zij hadden gehouden(1), namen mee(1), ging Hij heen(1), nam Hij mee(1), kwam bij(1), hij kwam bij(1), zij ontvingen(1), hij ging er op uit(1), laat hij achter(1), Hij had gelegd(1), hebben gezien(1), grepen(1), hij bijeen had laten brengen(1), ga(1), had opgemerkt(1), {komst}(1), valt(1), binnen kwam(1), hadden gehouden(1) weggaan.. G565weggaan heengaan, voortgaan, verdergaan, komen V-2AAP-NSM m ev ww act.. woordvormmannelijk enkelvoud werkwoord actief (hij) ging weg.. gebruikte vertalingenging heen(3), hij ging heen(2), ging Hij(1), ging weg(1), ga(1), heen ging(1), ging Hij heen(1) werpen   εβαλεν ebalen G906.. gebruikte vertalingenwerp(6), geworpen te worden(4), geworpen(4), uitwerpen(3), wordt geworpen(3), {om te brengen}(2), te werpen(2), gieten(2), {te} werpen(2), zij zullen werpen(2), hij heeft geworpen(1), heeft er {in} geworpen(1), {stak}(1), {brachten}(1), lag(1), hij geworpen werd(1), zij hebben er {in} geworpen(1), zij wierp er {in}(1), werpt(1), wierpen(1), {hebben} geworpen(1), wierp(1), er heeft {in} geworpen(1), {storten}(1), {liggen}(1), {lag}(1), {ligt}(1), u wordt geworpen(1), om geworpen te worden(1), werd geworpen(1), wierpen zij(1), om te werpen(1), zij wierpen(1), goot(1), werpen(1), werp uit(1), giet(1) G5627..gebruikte vertalingenzei(133), Hij zei(21), kwam(16), zij zeiden(13), zeiden(12), hebben jullie gelezen(9), viel(8), heeft gezegd(7), zag Hij(7), is gekomen(6), zei Hij(6), ging(6), Ik ben gekomen(5), gingen(5), kwamen(5), zijn jullie uitgegaan(5), zeiden zij(5), zij namen(4), zij aten(4), hij zei(4), Hij ging(4), zij zagen(4), nam(3), Hij vertrok(3), zij kwamen(3), jullie hebben ontvangen(3), is dood(3), Hij wierp uit(3), vluchten(3), hij binnenkwam(3), Hij kwam(3), ging uit(3), Hij zag(3), voerden weg(3), hij zag(3), vroegen(3), gingen zij(3), ging voort(3), viel neer(3), kwam er naar(3), kwam{en}(3), Hij had gezegd(2), jullie hebben opgehaald(2), zij zei(2), zagen zij(2), ging hij weg(2), gekomen is(2), zij brachten(2), kwam binnen(2), zij brachten bijeen(2), hebt U verlaten(2), zij wierpen(2), zij voerden weg(2), kwam er(2), Hij heeft gezegd(2), ging Hij(2), vond Hij(2), ik heb gezegd(2), vluchten weg(2), viel Hij neer(2), vertrok(2), gingen zij weg(2), wierpen(2), zij vonden(2), stierf(2), hebt gezegd(2), hebben wij gezien(2), jullie hebben gekleed(2), hij ging(2), zag hij(2), hielden(2), er ontstonden(2), kwamen op(2), bent U gekomen(2), zij gingen(2), ging Hij op(2), at{en} op(2), ging weg(2), at(2), wij hebben gezien(2), zij hadden gezien(2), nam mee(2), zei hij(2), het stortte in(2), zij had voortgebracht(2), kwam Hij(2), zagen(1), kwamen zij(1), zij stonden versteld(1), herkenden(1), zij gingen zitten(1), Hij {klom} omhoog(1), zij aangenomen hebben(1), wij zijn gekomen(1), zij kwamen samen(1), kwamen eerder(1), ze liepen gezamelijk snel(1), wierp neer(1), zond Hij weg(1), kwam Hij binnen(1), het was(1), {verdween}(1), vertrok vandaar(1), liepen zij snel(1), onderging(1), Hij kwam binnen(1), Hij is uitzinnig(1), zij merkte(1), Hij was binnengekomen(1), vertelde(1), hij ging heen(1), er kwamen(1), opstaat(1), rende hij(1), stond zij op(1), hij heeft geworpen(1), {voorbereiding}(1), zij dronken(1), sloegen zij(1), heeft(1), heeft er {in} geworpen(1), zij wierp er {in}(1), zij hebben er {in} geworpen(1), hieuw af(1), vluchtte weg(1), te gaan(1), Hij dood was(1), overviel(1), Hij nam(1), gezegd had(1), grepen(1), hij vertrok naar(1), zegt U(1), hebben gehad(1), ging hij uit(1), hij gestorven was(1), hij stond op(1), te staan(1), er kwam(1), {stak}(1), bracht(1), Hij(1), hebben gezien(1), vertrokken(1), hij stierf(1), zij begrepen(1), zij spraken(1), hij ging weg(1), vonden(1), merkte(1), kwam Hij omhoog(1), zij kwam(1), om te vragen(1), vond(1), vroeg Hij(1), kwam naar(1), ontvingen(1), nam Hij(1), ik ben gekomen(1), trok uit(1), u binnengekomen(1), zij hielden(1), hij nam nee(1), ze kwamen om(1), begrepen zij(1), Hij sprak(1), zij ontvingen(1), hij vond(1), wierpen zij(1), Ik sprak(1), vielen zij neer(1), jullie hebben meegenomen(1), wij hebben meegenomen(1), stapte Hij in(1), ging verder(1), zij hebben gezien(1), zij herkenden(1), er op ging uit(1), zij gingen erheen(1), ik weggegaan ben(1), werpen(1), Hij gesproken had(1), kwam hij tegen(1), gingen heen(1), Ik heb gevonden(1), zij vonden er(1), vonden zij er(1), er kwam naar(1), heeft gezien(1), zag(1), sloegen(1), {hieuw} af(1), merkte op(1), ik heb gezondigd(1), ombrengen(1), er kwam uit(1), troffen zij(1), is voorbijgegaan(1), stond(1), ik heb geleden(1), Ik gekomen ben(1), hebben wij uitgeworpen(1), meenamen(1), ik wist(1), stormde tegen(1), zij merkten(1), zij hebben gehad(1), binnenging(1), jullie zijn gekomen(1), wij zien hebben(1), hebben wij zien(1), zij stelden vast(1), zijn wij gekomen(1), hebben wij gekleed(1), Ik heb gekend(1), hebben wij ontvangen(1), kwamen binnen(1) werpen.. G906werpen uitwerpen, gieten, {liggen}, {brengen} V-2AAI-3S ev ww act.. woordvormenkelvoud werkwoord actief (hij/zij/het) wierp.. gebruikte vertalingenheeft er {in} geworpen(1), zij wierp er {in}(1), hij heeft geworpen(1), {stak}(1), werpen(1) hem   αυτον auton G846.. gebruikte vertalingenHem(329), van hem(176), van Hem(167), hem(167), tot hen(147), hen(136), van hun(97), tot Hem(62), Hij(48), zij(42), haar(38), tot hem(38), hun(34), het(33), van haar(28), er(20), hij(19), Hem toe(17), voor hen(13), ze(13), aan hen(11), die(11), van hen(10), deze(9), van HEM(8), -(7), aan Hem(7), voor Hem(6), diens(6), bij Hem(6), daar(5), aan hem(5), aan haar(5), zelf(5), voor hem(5), zelfde(5), met Hem(4), {het}(4), tot haar(4), HEM(3), naar Hem(3), {hem}(3), van {hem}(3), Die(2), over Hem(2), met hem(2), tot deze(2), {eraan}(2), {dit}(1), {haar}(1), hetzelfde(1), dat(1), u(1), zijn(1), erop(1), HIJ(1), aan(1), {van} hen(1), aan hun(1), {met} hun(1), tegen hem(1), van deze(1), to haar(1), ervan(1), ZELF(1), door hen(1), hem toe(1), dan hij(1), voor HEM(1), Het(1), dan deze(1), met het(1), hen aan(1), er om(1), met hen(1), {ervoor}(1), er tegen(1), op hen(1), {naar} hen(1), bij hem(1), {Zich}(1) hem.. G846hem (van, tot, aan) hem, haar, het, zich, zelf, deze, die, dat, daar P-ASM m ev pn acc.. woordvormmannelijk enkelvoud persoonlijk-voornaamwoord acusatief hem.. gebruikte vertalingenHem(198), hem(81), Hij(9), het(7), hij(7), er(3), HEM(3), zelfde(2), voor Hem(2), aan Hem(2), -(1), {haar}(1), {Zich}(1), van hem(1) in   εις eis G1519.. gebruikte vertalingenin(168), naar(93), -(37), tot(22), op(20), voor(15), om(9), aan(7), tussen(3), tegen(3), bij(3), tot in(2), {als}(2), over(1), {over}(1) in.. G1519in naar, tot, voor, -, om, aan, tegen, tussen, bij PREP vz.. woordvormvoorzetsel in.. gebruikte vertalingenin(168), naar(93), -(37), tot(22), op(20), voor(15), om(9), aan(7), tussen(3), tegen(3), bij(3), tot in(2), {als}(2), over(1), {over}(1) een gevangenis   φυλακην phulakèn G5438.. gebruikte vertalingeneen gevangenis(8), wake(3), gevangenis(2) gevangenis.. G5438gevangenis wacht, wake N-ASF v ev zn acc.. woordvormvrouwelijk enkelvoud zelfstandig-naamwoord acusatief gevangenis.. gebruikte vertalingeneen gevangenis(2), wake(1) totdat   εως eòs G2193.. gebruikte vertalingentot(31), totdat(14), voordat(5), -(5), {terwijl}(4), zelfs tot(3), tot op(1) tot.. G2193tot totdat, voordat, tot op, tot aan, zelfs tot, {terwijl} CONJ vw-s.. woordvormvoegwoord-samenvoeging tot(dat).. gebruikte vertalingentot(31), totdat(14), voordat(5), -(5), {terwijl}(4), zelfs tot(3), tot op(1) wat O?_BZ_TR_A ου ou G3739.. gebruikte vertalingenwie(54), wat(51), die(46), dat(21), welke(5), waar{mee}(4), waar(4), Wie(4), aan de(3), de(3), Die(3), -(3), {voor Hem}(2), {hen}(2), aan wie(2), waarvan(2), van wie(2), waarover(1), voor wie(1), waarin(1), hij(1), deze(1), {iemand}(1), van {Hem}(1), waar{op}(1), het(1), welk(1), {als}(1) wie.. G3739wie wat, welke, waar, die, dat, deze, de R-GSM m ev vnw-rl gen.. woordvormmannelijk enkelvoud voornaamwoord-relatief genetief (van) wie.. gebruikte vertalingenwie(5), -(2), wat(2), {voor Hem}(2), dat(1), het(1), van {Hem}(1), van wie(1) hij terugbetaald zou hebben   αποδω apodò G591.. gebruikte vertalingenzal belonen(3), betaal terug(3), zal ik terugbetalen(2), hij terugbetaald zou hebben(2), zullen geven(1), gegeven zou worden(1), betaal(1), terugbetaald zou worden(1), u zult terugbetalen(1), zullen moeten geven(1), zal Hij belonen(1), terug betalen(1), u hebt betaald(1) G5632..gebruikte vertalingenzegt(9), te eten(5), komt(4), zien(3), jullie binnenkomen(3), Ik drink(3), zij zien(3), gaat voorbij(3), wij zeggen(3), uit te werpen(2), jullie zien(2), te vertellen(2), moeten wij betalen(2), jullie vertrekken(2), vraagt(2), zij zeggen(2), IK plaats(2), valt(2), u vertelt(2), gaan voorbij(2), jullie vergeven(2), laten wij zien(2), hij terugbetaald zou hebben(2), overlevert(2), vertel(2), over te kunnen leveren(2), sterft(2), kom(2), zij kunnen zien(2), jullie komen(2), Hij komt(1), zij konden voorzetten(1), U kan leggen op(1), wij in kunnen gaan(1), laten wij gaan(1), kunnen wij vergelijken(1), te laten weten(1), u geeft(1), leggen op(1), was opgestaan(1), geven(1), voor te zetten(1), droeg(1), zij wegleiden(1), zij opstaan(1), zij zijn opgestaan(1), moet nemen(1), vind(1), binnengaat(1), zij drinken(1), wij zien(1), voorbij kon gaan(1), Ik kan eten(1), nalaat(1), achterlaat(1), ontvangt(1), kan binnenkomen(1), te weten zou komen(1), kan vastgrijpen(1), heeft opgelevert(1), hij zegt(1), Ik kan bekijken(1), om in ontvangst te nemen(1), zeggen wij(1), vergeeft(1), Hij moet lijden(1), jullie zeggen(1), U komt(1), werp(1), geef(1), te vertrekken(1), HIJ uitzendt(1), Hij neemt weg(1), ga binnen(1), ga(1), mij halen(1), kunnen wij drinken(1), voorbijgaa{n}(1), spreken(1), ik zeg(1), u zult uitkomen(1), u hebt betaald(1), kunnen we eten(1), jullie drinken(1), jullie eten(1), uitgaat(1), kunnen begrijpen(1), zou zeggen(1), moeten jullie naar toe gaan(1), jullie vinden(1), over te leveren(1), te zeggen(1), het komt(1), zij moeten gaan(1), zouden zeggen(1), zien jullie(1), kunnen jullie ontkomen(1), {vergeeft}(1), kunnen jullie binnenkomen(1), is opgestaan(1), Hij kon leggen op(1), zeggen(1), jullie kunnen vinden(1), behouden(1), jullie vertellen(1), werpt(1) (terug)betalen.. G591(terug)betalen geven, belonen V-2AAS-3S ev ww act.. woordvormenkelvoud werkwoord actief (hij/zij/het) teruggegeven zou hebben.. gebruikte vertalingen -   το to G3588.. gebruikte vertalingende(2553), het(619), van de(454), -(244), die(177), van het(62), tot de(61), wat(48), wie(42), aan de(38), dat(27), DIE(26), voor de(24), met de(21), op de(10), van die(9), Die(8), van(6), voor het(6), de toe(5), dan de(5), {tijdens} de(5), aan die(5), deze(5), tot die(5), dit(4), aan het(4), bij de(3), onder de(2), in de(2), tot(2), aan(2), tot het(2), door de(2), voor wie(2), met het(2), {in} de(2), naar de(2), {iemand}(1), {op} de(1), {dat}(1), {wie}(1), over de(1), {met} de(1), {uit} de(1), Wat(1), van wie(1), voor die(1), De(1), {sommigen}(1), op het(1), {naar} de(1), DE(1), dan het(1), aan wie(1), {van} de(1), {voor} het(1) de.. G3588de (van/tot) het, die, dat, dit, wie, wat T-ASN o ev lw acc.. woordvormonzijdig enkelvoud lidwoord acusatief de.. gebruikte vertalingende(132), het(96), -(13), dat(8), wat(8), deze(1) verschuldigd was   οφειλομενον opheilomenon G3784.. gebruikte vertalingenis verschuldigd(2), verschuldigd was(2), u schuldig bent(1), schuldig was(1) G5746..gebruikte vertalingenwordt genoemd(9), vertaald(4), werd genoemd(4), gehaat(3), worden gezaaid(2), vergoten wordt(2), verschuldigd was(2), bedroefd(2), {opengaan}(1), werd op de proef gesteld(1), sliepen(1), werd gedragen(1), zwaar(1), genoemd werd(1), geteisterd werden(1), gesproken werd{en}(1), zij werden bedroefd(1), gehoed(1), die zijn(1), verdwaalde(1), lijdt pijn(1), is gesteld(1), wordt geworpen(1), boos is(1), gekweld werden(1), er gehoed(1), tumult maken(1), werd geteisterd(1), verbleven(1), {werd gehouden}(1), smeulende(1), heen en weer bewogen wordt(1), vergoten is(1) schuldig zijn.. G3784schuldig zijn V-PPP-ASN o ev ww pas.. woordvormonzijdig enkelvoud werkwoord passief (het) verschuldigde.. gebruikte vertalingen
|
||||||||||||||||||