|
||||||||||||||||||||
RBVIhoofdstuk vers HSV (TR) Of is er iemand onder u die zijn zoon een steen zal geven, als hij om brood vraagt? NBV (NA27) Is er iemand onder jullie die zijn kind, als het om een brood vraagt, een steen zou geven? NBG51 (N(A)) Of welk mens onder u zal, als zijn zoon hem om brood vraagt, hem een steen geven? NW (WH) Of is er soms iemand onder U die wanneer zijn zoon om brood vraagt, hem een steen zal geven? RBV (BZ+) Of is er iemand van jullie, die als zijn zoon [om] een brood vraagt, dan een steen aan hem zal geven? RBVI (BZ+) of - is er van jullie iemand die als vraagt de zoon van hem een brood dan een steen zal geven aan hem of   η è G2228.. gebruikte vertalingenof(88), dan(13), óf(4), -(2) of.. G2228of dan PRT prt.. woordvormpartikel of.. gebruikte vertalingenof(88), dan(13), óf(4), -(2) -   τις tis G5101.. gebruikte vertalingenwat(69), wie(27), waarom(24), waar(18), van wie(5), wat?(4), waarover(3), {iets}(3), waarmee(3), Wie(2), wie?(2), -(2), hoe(2), waarom?(1), iets(1) wat.. G5101wat wie, waarom, waar, waarmee, hoe, waarover, {iets} I-NSM m ev vnw-ov nom.. woordvormmannelijk enkelvoud voornaamwoord-ondervragend nominatief wie.. gebruikte vertalingenwie(18), Wie(2), -(2), wat(2) is er O?_BZ_TR_NA27_A εστιν estin G2076.. gebruikte vertalingenis(111), het is(23), betekent(10), is het(9), Hij is(7), er is(7), {hebben}(3), ze is(3), was(2), Hij was(2), het betekent(2), {komt}(2), is er(2), -(2), HIJ is(2), {kan zijn}(1), er zijn(1), het was(1), is hij(1), zijn(1), hij is(1), is Hij(1), {kan} Hij {zijn}(1) G5748..gebruikte vertalingenis(111), zijn(27), het is(23), bent(13), ben(10), betekent(10), is het(9), er is(7), Hij is(7), zij zijn(6), U bent(6), u bent(6), er zijn(5), zijn jullie(4), {hebben}(3), ze is(3), ik ben(3), zijn zij(2), was(2), Hij was(2), -(2), het betekent(2), is er(2), {komt}(2), Ik ben(2), HIJ is(2), {kan zijn}(1), jullie zijn(1), bent u hier(1), jullie {toebehoren}(1), het was(1), wij zijn(1), is hij(1), verklaarde zij(1), hij is(1), ik ben het(1), zij er zijn(1), ben het(1), het bent(1), is Hij(1), zijn er(1), ben Ik(1), bent u(1), {kan} Hij {zijn}(1) is.. G2076is betekent, {komt}, {heeft} V-PXI-3S ev ww -.. woordvormenkelvoud werkwoord (hij/zij/het) is.. gebruikte vertalingenis(111), het is(23), betekent(10), is het(9), Hij is(7), er is(7), {hebben}(3), ze is(3), was(2), Hij was(2), het betekent(2), {komt}(2), is er(2), -(2), HIJ is(2), {kan zijn}(1), er zijn(1), het was(1), is hij(1), zijn(1), hij is(1), is Hij(1), {kan} Hij {zijn}(1) van   εξ ex G1537.. gebruikte vertalingenuit(60), van(37), aan(20), vanuit(11), -(5), bij(5), voor(3), vanaf(3), door(3), naar(2) uit.. G1537uit van, naar, aan, bij, door, voor, vanuit, vanaf PREP vz.. woordvormvoorzetsel van.. gebruikte vertalingenvan(22), uit(14), vanuit(8), aan(7), -(3), bij(1), door(1) jullie   υμων umòn G5216.. gebruikte vertalingenvan jullie(73), jullie(23), {als} jullie(1), -(1) (van) jullie.. G5216(van) jullie P-2GP mv pn gen.. woordvormmeervoud persoonlijk-voornaamwoord genetief (van) jullie.. gebruikte vertalingenvan jullie(73), jullie(23), {als} jullie(1), -(1) iemand   ανθρωπος anthròpos G444.. gebruikte vertalingenmens(72), mensen(41), iemand(19), een mens(16), een man(7), van mensen(7), man(5), met een mens(3), Man(2), Mens(1) mens.. G444mens iemand, man N-NSM m ev zn nom.. woordvormmannelijk enkelvoud zelfstandig-naamwoord nominatief mens.. gebruikte vertalingeniemand(15), een mens(10), mens(7), een man(4), Mens(1) die   ον on G3739.. gebruikte vertalingenwie(54), wat(51), die(46), dat(21), welke(5), waar{mee}(4), waar(4), Wie(4), aan de(3), de(3), Die(3), -(3), {voor Hem}(2), {hen}(2), aan wie(2), waarvan(2), van wie(2), waarover(1), voor wie(1), waarin(1), hij(1), deze(1), {iemand}(1), van {Hem}(1), waar{op}(1), het(1), welk(1), {als}(1) wie.. G3739wie wat, welke, waar, die, dat, deze, de R-ASM m ev vnw-rl acc.. woordvormmannelijk enkelvoud voornaamwoord-relatief acusatief die.. gebruikte vertalingendie(14), de(3), wie(2), dat(2), Die(2), waarover(1), waar(1), Wie(1) als O??_BZ_TR_A εαν ean G1437.. gebruikte vertalingenals(62), -(38), {ook}(6), ook(1) als.. G1437als - COND vw-c.. woordvormvoegwoord-conditie als.. gebruikte vertalingenals(62), -(38), {ook}(6), ook(1) vraagt BZ_TR_V+ αιτηση aitèsè G154.. gebruikte vertalingenvraagt(3), te vragen(3), vragen(3), jullie vragen(3), vroeg(2), moet ik vragen(1), zal ik vragen(1), wij vragen(1), kunnen vragen(1), zij vroegen(1), u vraagt(1), vraag(1), zij vragen(1), zij zou vragen(1), blijf vragen(1), het vragen(1), hij zal vragen(1), hij vraagt(1) G5661..gebruikte vertalingengezworen heeft(4), jullie moeten spreken(3), van scheidt(3), ik vrij laat(3), trouwt(3), Hij weg zou sturen(2), verliest(2), kunnen kopen(2), hij wint(2), zij zouden kunnen doden(2), hij verliest(2), te maken(2), hij bindt(2), te drinken geeft(2), doet(2), hij luistert(2), ik kus(2), te dragen(2), zij hebben gehoord(2), moeten jullie geloven(2), misleidt(2), weigert te luisteren(2), mogen zitten(2), Ik doe(2), doet struikelen(2), moet ik doen(2), jullie moeten veronderstellen(2), ontbindt(2), onderwijst(2), moord(2), wees bezorgd(2), scheidt van(2), zij luisteren(1), te zenden(1), u vraagt(1), kunnen maken(1), ik weg zou sturen(1), jullie aan te kunnen houden(1), kopen(1), tot inkeer te laten komen(1), kunnen wij gelijk stellen(1), zij konden beschuldigen(1), Ik kan verkondigen(1), stelen(1), U stoot(1), kan hij plunderen(1), zij lasteren(1), denk(1), zij omkeren(1), lastert(1), om te pijnigen(1), te beërven(1), hij zou laten(1), voorbereidingen treffen(1), jullie horen(1), voortbrengen(1), ik doe(1), aan een paal te hangen(1), het schaden(1), balsemen(1), geloven(1), mocht nemen(1), te kunnen vangen(1), gelooft(1), leg vals getuigenis af(1), steel(1), pleeg overspeel(1), te laten doden(1), bedrieg(1), wij vragen(1), te kunnen doden(1), ik weer kan zien(1), hij moest zwijgen(1), U doet(1), te doden(1), wij voorbereidingen treffen(1), trompettert(1), steeds weer dezelfde woorden te herhalen(1), jullie uittrekken(1), verzamelen(1), hij hoeft te eren(1), u bindt(1), maken wij(1), zweer(1), jullie liefhebben(1), terugkeren(1), kunnen horen(1), vraagt(1), hij vraagt(1), jullie beëindigen(1), aanhoort(1), te kunnen beschuldigen(1), verscheuren(1), U brengt(1), zij spreken(1), vertrappen(1), wij aanstoot geven(1), jullie verachten(1), vervolgen(1), verheerlijken(1), moeten laten noemen(1), zij in de val zouden kunnen lokken(1), er genoeg is(1), te kunnen grijpen(1), zij te dood zouden kunnen laten brengen(1), zij verwijten maken(1), moeten jullie bezorgd zijn(1), jullie vragen(1), zij moesten zwijgen(1), jullie binden(1), overvloedig is(1), een zonde begaat(1), jullie ontbinden(1), overeenstemmen(1), zit(1), om eer te betonen(1), ze doet(1), eer betoont(1) vragen.. G154vragen V-AAS-3S ev ww act.. woordvormenkelvoud werkwoord actief (hij/zij/het) zou vragen.. gebruikte vertalingen de   ο o G3588.. gebruikte vertalingende(2553), het(619), van de(454), -(244), die(177), van het(62), tot de(61), wat(48), wie(42), aan de(38), dat(27), DIE(26), voor de(24), met de(21), op de(10), van die(9), Die(8), van(6), voor het(6), de toe(5), dan de(5), {tijdens} de(5), aan die(5), deze(5), tot die(5), dit(4), aan het(4), bij de(3), onder de(2), in de(2), tot(2), aan(2), tot het(2), door de(2), voor wie(2), met het(2), {in} de(2), naar de(2), {iemand}(1), {op} de(1), {dat}(1), {wie}(1), over de(1), {met} de(1), {uit} de(1), Wat(1), van wie(1), voor die(1), De(1), {sommigen}(1), op het(1), {naar} de(1), DE(1), dan het(1), aan wie(1), {van} de(1), {voor} het(1) de.. G3588de (van/tot) het, die, dat, dit, wie, wat T-NSM m ev lw nom.. woordvormmannelijk enkelvoud lidwoord nominatief de.. gebruikte vertalingende(552), -(88), die(42), het(39), wie(36), DIE(9), Die(6), wat(4), dat(3), deze(1), {van} de(1), De(1), DE(1) zoon   υιος uios G5207.. gebruikte vertalingenZoon(80), zonen(19), zoon(12), een Zoon(7), Zoon!(5), {vrienden}(2), een zoon(1), jong(1) zoon.. G5207zoon jong N-NSM m ev zn nom.. woordvormmannelijk enkelvoud zelfstandig-naamwoord nominatief zoon.. gebruikte vertalingenZoon(57), een Zoon(5), zoon(2) van hem   αυτου autou G846.. gebruikte vertalingenHem(329), van hem(176), van Hem(167), hem(167), tot hen(147), hen(136), van hun(97), tot Hem(62), Hij(48), zij(42), haar(38), tot hem(38), hun(34), het(33), van haar(28), er(20), hij(19), Hem toe(17), voor hen(13), ze(13), aan hen(11), die(11), van hen(10), deze(9), van HEM(8), -(7), aan Hem(7), voor Hem(6), diens(6), bij Hem(6), daar(5), aan hem(5), aan haar(5), zelf(5), voor hem(5), zelfde(5), met Hem(4), {het}(4), tot haar(4), HEM(3), naar Hem(3), {hem}(3), van {hem}(3), Die(2), over Hem(2), met hem(2), tot deze(2), {eraan}(2), {dit}(1), {haar}(1), hetzelfde(1), dat(1), u(1), zijn(1), erop(1), HIJ(1), aan(1), {van} hen(1), aan hun(1), {met} hun(1), tegen hem(1), van deze(1), to haar(1), ervan(1), ZELF(1), door hen(1), hem toe(1), dan hij(1), voor HEM(1), Het(1), dan deze(1), met het(1), hen aan(1), er om(1), met hen(1), {ervoor}(1), er tegen(1), op hen(1), {naar} hen(1), bij hem(1), {Zich}(1) hem.. G846hem (van, tot, aan) hem, haar, het, zich, zelf, deze, die, dat, daar P-GSM m ev pn gen.. woordvormmannelijk enkelvoud persoonlijk-voornaamwoord genetief (van) hem.. gebruikte vertalingenvan hem(172), van Hem(166), hem(37), Hem(30), Hij(18), van HEM(8), diens(6), hij(3), er(2), over Hem(2), HIJ(1), naar Hem(1), hun(1), zelfde(1), zijn(1), voor hem(1), {dit}(1), dan hij(1) een brood   αρτον arton G740.. gebruikte vertalingenbroden(29), brood(11), een brood(3) brood.. G740brood N-ASM m ev zn acc.. woordvormmannelijk enkelvoud zelfstandig-naamwoord acusatief brood.. gebruikte vertalingenbrood(8), een brood(3) dan   μη mè G3361.. gebruikte vertalingenniet(126), geen(28), zins(17), -(16), dan(7), alleen(6), behalve(2), {zonder}(1), {in geval}(1), zeker(1), {anders}(1), soms(1) niet.. G3361niet geen, [geen]zins, zeker[geen], dan, alleen, behalve, soms PRT-N prt-neg.. woordvormpartikel-negatief niet.. gebruikte vertalingenniet(126), geen(28), zins(17), -(16), dan(7), alleen(6), behalve(2), {zonder}(1), {in geval}(1), soms(1) een steen   λιθον lithon G3037.. gebruikte vertalingeneen steen(10), steen(6), stenen(2), een stenen(1), met stenen(1) steen.. G3037steen N-ASM m ev zn acc.. woordvormmannelijk enkelvoud zelfstandig-naamwoord acusatief steen.. gebruikte vertalingeneen steen(6), steen(5) zal geven aan   επιδωσει epidòsei G1929.. gebruikte vertalingenzal geven aan(2) G5692..gebruikte vertalingenu zult liefhebben(6), zal geven(6), zal overleveren(6), zij zullen overleveren(5), zal vergeven(3), zal belonen(3), zal verliezen(3), zal doen(3), zal Hij zeggen(3), zal komen(3), zij zullen veroordelen(3), zij zullen misleiden(3), zal vinden(2), gereed zal maken(2), zal Ik vergelijken(2), zij zullen ter dood laten brengen(2), zal erkennen(2), zullen zij vasten(2), zal vernederen(2), zal zeggen(2), zij zullen geven(2), ik zal slaan(2), zal ik voorgaan(2), doden(2), ik zal geven(2), zal Ik zeggen(2), zullen jullie vinden(2), zal geven aan(2), zij zullen doden(2), zal ik terugbetalen(2), zal verlaten(2), u zult hebben(2), zij zullen werpen(2), zullen jullie zeggen(2), u zult overspel plegen(2), zal redden(2), u zult moorden(2), zal dopen(2), jullie zullen vinden(2), zij zullen samen bijeenbrengen(1), HIJ zal uitzenden(1), zij zullen haten(1), zullen doden(1), aangetroffen zal worden(1), Hij zal grondig ziften(1), hij zal met de grootste strengheid straffen(1), Hij zal scheiden(1), zal Hij plaatsen(1), zal Hij zitten(1), zal ik aanstellen(1), zal toewijzen(1), ik zal aanstellen(1), hij zal aanstellen(1), zullen zij overleveren(1), zal trouwen met(1), {verwekken}(1), zal verpulverd worden(1), zullen geven(1), zal hij doen(1), zal hij doden(1), zal verhogen(1), zullen jullie doden(1), zal bijeen brengen(1), zullen jullie(1), zal Hij verbranden(1), zullen jullie vervolgen(1), jullie zullen aan een paal hangen(1), zullen jullie geselen(1), wij voorbereidingen zullen treffen(1), zij zullen {geven}(1), zal jullie laten zien(1), zal afbreken(1), Ik zal bouwen(1), zal tegemoet komen(1), zullen samen brengen(1), zal vragen(1), zal Hij uitzenden(1), zal wegrollen(1), zullen vergezellen(1), zij zullen worden(1), zal hij doen terugkeren(1), zij leggen(1), zullen zij wegnemen(1), zullen zij uitwerpen(1), zullen zij spreken(1), Hij zou vinden(1), naar spuwen(1), zullen overreden(1), zullen hebben(1), wij zullen geloven(1), zal ik doen(1), zullen zij dragen(1), Hij zal bijstaan(1), Ik zal doen(1), zou genezen(1), bespotten(1), geselen(1), zullen jullie het kruiden(1), hij zeggen moest(1), zal worden(1), zal het baten(1), zal weiden(1), Ik zal vragen(1), IK zal leggen(1), zal hij bekendmaken(1), Hij zal twisten(1), {eruit} tillen(1), grijpen(1), zal rust geven(1), {heeft}(1), Hij zal luid roepen(1), zal horen(1), u zult terugbetalen(1), zij zal veroordelen(1), zullen moeten geven(1), zal hij plunderen(1), zal Hij uitdoven(1), zullen hoop hebben(1), zal slaan(1), zal dwingen te gaan(1), zullen komen(1), ik zal volgen(1), zal genezen(1), zult u inzicht hebben(1), zullen zeggen(1), zal Ik openlijk verklaren(1), zult u zeggen(1), zal zorgen hebben(1), hij zal haten(1), u zult haten(1), hij zal liefhebben(1), zal hij verachten(1), zullen zij geselen(1), jullie zullen spreken(1), ik zal terugkeren(1), zullen jullie horen(1), Ik zal maken(1), zult u heilige dienst verrichten(1), zullen beërven(1), {moet} ik vergeven(1), u zult vinden(1), {kan} zondigen(1), u zult stelen stelen(1), u zult vals getuigenis afleggen(1), zullen jullie doen(1), hij zal vragen(1), zal ik gegeven(1), zal ik geven(1), zult u eer betonen(1), zal beërven(1), zal onmogelijk zijn(1), u zult {geven}(1), zal uitzenden(1), zij zullen verzamelen(1), Ik zal openen(1), zal ik zeggen(1), zullen jullie kijken(1), wij zullen verzamelen(1), u zult eed breken(1), zullen stralen(1), zal Hij belonen(1), zal herstellen(1), Ik zal gegeven(1), zullen overweldigen(1), zij zullen afscheiden(1), zal ik bouwen(1), u zult op de proef stellen(1) geven aan.. G1929geven aan V-FAI-3S ev ww act.. woordvormenkelvoud werkwoord actief (hij/zij/het) zal geven aan.. gebruikte vertalingen hem   αυτω autò G846.. gebruikte vertalingenHem(329), van hem(176), van Hem(167), hem(167), tot hen(147), hen(136), van hun(97), tot Hem(62), Hij(48), zij(42), haar(38), tot hem(38), hun(34), het(33), van haar(28), er(20), hij(19), Hem toe(17), voor hen(13), ze(13), aan hen(11), die(11), van hen(10), deze(9), van HEM(8), -(7), aan Hem(7), voor Hem(6), diens(6), bij Hem(6), daar(5), aan hem(5), aan haar(5), zelf(5), voor hem(5), zelfde(5), met Hem(4), {het}(4), tot haar(4), HEM(3), naar Hem(3), {hem}(3), van {hem}(3), Die(2), over Hem(2), met hem(2), tot deze(2), {eraan}(2), {dit}(1), {haar}(1), hetzelfde(1), dat(1), u(1), zijn(1), erop(1), HIJ(1), aan(1), {van} hen(1), aan hun(1), {met} hun(1), tegen hem(1), van deze(1), to haar(1), ervan(1), ZELF(1), door hen(1), hem toe(1), dan hij(1), voor HEM(1), Het(1), dan deze(1), met het(1), hen aan(1), er om(1), met hen(1), {ervoor}(1), er tegen(1), op hen(1), {naar} hen(1), bij hem(1), {Zich}(1) hem.. G846hem (van, tot, aan) hem, haar, het, zich, zelf, deze, die, dat, daar P-DSM m ev pn dat.. woordvormmannelijk enkelvoud persoonlijk-voornaamwoord datief (tot) hem.. gebruikte vertalingenHem(101), tot Hem(62), hem(45), tot hem(38), Hem toe(17), Hij(6), bij Hem(6), aan Hem(5), aan hem(5), met Hem(4), voor hem(4), voor Hem(4), met hem(2), hij(2), er(2), naar Hem(2), tegen hem(1), erop(1), hem toe(1), bij hem(1), daar(1), er om(1), voor HEM(1)
|
||||||||||||||||||||